|
Eenmaal per jaar, in de vakantie moest vader naar Amsterdam. Naar de rommelmarkt op het Waterlooplein. In de volksmond ook wel de jodenmarkt genoemd. als hij daar niet was geweest had hij geen vakandtie gehad zei hij altijd. Het was trouwens het enige waar hij naar toe ging, terwijl terwijl hij bij de NS werkte en gratis reizen kon met de hele familie. Maar Amsterdam daar moest hij ieder jaar naar toe. Zo ook deze vakantie. Samen met zijn maat Jan en diens gezin gingen we op reis. Eenmaal in Amsterdam was de kortste weg via de Dam, de Kalverstraat en de Nieuwezijds-Voorburgwal. Wij keken onze ogen uit naar die dames achter die gekleurde ramen en al het moois wat ze te bieden hadden. Eenmaal op het Waterlooplein struinde vader en zijn maat langs al die kramen om te kijken naar de rommel die te koop werd aanboden. Maar ook kijken naar de mensen die al die rommel kochten. Zo stond er een man voor een kistje met kunstgebitten te passen welke hem het beste beviel. Of die dikke vrouw die over haar jas heen stond te passen welk korset haar het beste zat. Schoenen waar de schimmel in stond en ga zo maar door.
Nee, kopen deden ze niks. Alleen maar kijken en daar had je het druk genoeg mee.
En dan onderwijl bij die kramen iets lekkers eten. Een gebakken visje hier, een nieuwe haring daar, of van die grote sappige perzikken waarvan het sap over je kin liep als je er in hapte. Toen het weer tijd werd om terug naar het station te gaan, lopen we weer langs al dat moois op de wallen en komen zo weer in de Kalverstraat. Voor een winkel met herenkleding staat vriend Jan stil en roept zijn vrouw. Hij wijst op een pak en gelijk komt die verkoper naar buiten en begint een heel verhaal af te steken. De pakken zijn van een zeer goede kwaliteit kamgaren en bovendien krijgt hij het reisgeld terug, ongeacht waar hij uit Nederland vandaan komt. Na overleg met zijn vrouw gaat hij naar binnen en wij er met zijn achten allemaal in een rij achteraan. Die verkoper begint met zijn meetlint te werken en na veel vijven en zessen, passen en meten heeft hij een pak gevonden. Donkerbruin met een visgraad motief. Stropdas erbij, overhemd en Jan is het heertje.
De verkoper gaat met Jan en zijn nieuwe pak naar de kassa en wij allemaal weer in een rij er achteraan. We zijn tenslotte met negen man, dus dat is een hele optocht zo door die deftige winkel. De zaak word op de kassa aangeslagen en dan legt Jan vijf treinkaartjes op de toonbank, retour Boxtel-Amsterdam. Nee, nee, zegt die verkoper, alleen uw reisbedrag word vergoed. Niet van uw hele gezin. Jan kijkt de man aan, kijkt naar zijn vrouw, pakt zijn kaartjes van de toonbank en zegt tegen die verkoper:
“Dan verrekt mar mee oe pak. Kom Stiena we gaon” en wandelt de winkel uit.
Een stomverbaasde verkoper achterlatend. En wij er allemaal in een rij weer achteraan. |
|
|